24

Dawn heeft haar dreigement om Rex welkom te heten in Suffolk waargemaakt. Ik wilde helemaal niet gaan en was dat ook niet van plan, maar Sophie had Alice al verteld dat er boven speciaal voor hen en enkele meisjes uit hun klas ook een feestje zou worden georganiseerd, en het werd aan mij gepresenteerd als een fait accompli.

‘Wat zal ik aantrekken?’ vraagt Rex, die voor een kast staat vol kleren waar hij nog niet vertrouwd mee is. Zodra ik wist dat hij zou worden vrijgelaten, ben ik naar Ipswich gereden en heb ik alle kleren voor hem gekocht die hij naar mijn mening ooit nodig zou hebben. Ik voelde me net een zwangere vrouw die voor haar ongeboren kindje gaat winkelen, want bij elk kledingstuk stelde ik me de bijbehorende activiteiten voor: bij de Barbourjas de wandelingen langs het strand, bij het trainingspak de bezoekjes aan het zwembad waarna hij het kon aantrekken. Toen ik het pak kocht dat ik nu voor hem omhooghoud, dacht ik eerder aan een sollicitatiegesprek dan aan een etentje, maar het kan prima.

‘Ik vind het een beetje formeel,’ zegt hij terwijl hij het jasje openslaat en de voering van zilverkleurige zijde inspecteert. Ik moet denken aan het enige andere pak dat ik hem ooit heb zien dragen, een tweedehands, tweedelig, smal model met een T-shirt eronder, en ik doe mijn best de herinnering aan die avond te onderdrukken.

‘Is dit niet een beetje te veel van het goede voor een etentje bij iemand thuis?’

‘Jij kent Dawn Saunders niet,’ antwoord ik. Ik maak het bovenste knoopje van zijn grijze overhemd open voordat ik iets voor mezelf uitkies: een zwarte glanspanty en een eenvoudig zwart jurkje. Ik vraag me af of hij de kleren die ik nu draag ook vergelijkt met de kleren die ik die zomer droeg. Wat zouden we toen hebben gezegd als we onszelf hadden kunnen zien zoals we nu zijn? Rex zou waarschijnlijk hebben gezegd dat we er geweldig uitzagen. Ik zou waarschijnlijk hebben gevraagd waar Biba was.

‘Wat is er nou?’ vraag ik. Iets aan zijn intense blik maakt me verlegen.

‘Je ziet er beeldschoon uit,’ zegt hij. ‘Op een heel volwassen manier.’

‘Waarmee je bedoelt dat ik er oud uitzie?’ plaag ik hem. Hij steekt zijn hand uit als een heer die een dame ten dans vraagt. Ik pak hem vast en hij trekt me naar zich toe voor een kus.

‘Voor mij zul je altijd eenentwintig zijn,’ zegt hij.

Dawn doet de deur open in een rode jurk. Haar make-up is als een masker van haar haarlijn tot aan haar decolleté; in de crêpe tussen haar borsten heeft zich een soort glitter genesteld. Na een blik op mijn naaldhakken haalt ze uit een wandtafeltje vlak achter de deur twee kleine plastic dopjes, die ze aan mij geeft.

‘Die zijn voor onder je hakken,’ zegt ze. ‘Ik hoop dat je het niet erg vindt om ze te gebruiken, maar marmeren vloeren zijn echt schreeuwend duur.’ Ik buk, druk de dopjes op hun plaats en luister naar het gedempte geklikklak van mijn schoenen op de gladde vloer. ‘Wat ben ik blij dat jullie er zijn,’ zegt ze terwijl ze ons allebei twee luchtkusjes geeft, en tegen Alice: ‘Lieve help, wat lijk jij op je papa.’

‘Ja,’ zegt Alice onbeleefd, en dan rent ze zonder Dawn zelfs maar een kus te geven of een seconde achterom te kijken de trap op naar Sophies kamer. Het huis is zo groot en de deuren zijn zo dik dat de muziek en het gegil van de meisjes beneden onhoorbaar zijn.

‘Kom verder, kom verder,’ zegt Dawn. Ik kan zien dat Rex onwillekeurig geïntrigeerd is door het huis; ook al is het interieur met zijn vouwgordijnen van zijde met ruches, marmeren vloeren en leren meubels niet ieders smaak, onwillekeurig raak je toch onder de indruk van de afmetingen van de vertrekken en van het geld dat eraan is gespendeerd. Ik hoop dat hij niet naar beneden kijkt. De vloertegels zijn van dezelfde soort als in de zwart-witte hal van zijn oude huis in Highgate, ook al zijn ze hier natuurlijk glad en glanzend en ligt er niet één tegel verkeerd.

Dawn serveert eigenhandig canapés op een zilveren schaal. In het vertrek dat zij de salon noemt staan twee stellen die ik herken van het schoolplein, eveneens keurig en formeel gekleed, met in de ene hand een glas wijn en in de andere een wankel torentje van blini’s en miniworstenbroodjes. Het is bijna onmogelijk om een plekje te vinden voor de minuscule onderleggertjes en servetjes die Dawn erbij heeft gegeven. De kamer staat vol met salon- en bijzettafeltjes, allemaal van groen geslepen glas, maar die zijn stuk voor stuk bedekt met kunstboeken, opgestapeld in kleine piramides. Misschien is dat met opzet gedaan, want Dawns man Andrew wil graag dat we onze glazen regelmatig bijvullen. Hij roept zichzelf uit tot sommelier, wat hij zo uitspreekt dat het rijmt met klavervier, en vraagt ons of we wit of rood willen. Hij heeft zelfs een wit servet over zijn arm gehangen.

We praten over koetjes en kalfjes terwijl Dawn de keuken in verdwijnt. Enkele minuten later komt ze weer tevoorschijn met een schort voor dat verdacht schoon is, afgezien van één nogal opzichtige donkerrode handafdruk. Het lijkt wel bloed.

‘Andrew,’ zegt ze, en bij het horen van dat korte bevel springt haar man overeind.

‘We kunnen aan tafel,’ zegt hij terwijl hij een dubbele deur opent die toegang geeft tot de eetkamer. ‘Neem toch plaats.’

Op de lange tafel staan drie verse boeketten, en naamkaartjes geven aan waar we plaats dienen te nemen. Rex zit schuin tegenover me, onder een reusachtige reproductie van een schilderij van Jack Vettriano, zo’n print waarop met een kwast een laagje vernis is aangebracht, zodat de penseelstreken het geheel een air van echtheid verlenen. Ik bestudeer het schilderij nog eens. Bij nader inzien zou het best het origineel kunnen zijn, Dawn kennende. In de open haard achter Rex laaien de vlammen hoog op, al is de centrale verwarming aan en is het niet eens zo koud buiten. Zijn wangen blijven bleek, maar de arme vrouwen aan weerszijden van hem smelten bijna in hun satijnen en nylon jurken, waardoor hun make-up uitloopt en hun wangen vuurrood worden.

Rex is hier verreweg de knapste man. Hij is hooguit twee of drie jaar jonger dan de vaders van het gros van Alice’ schoolvriendinnetjes, maar waar zij al hard op weg lijken naar de middelbare leeftijd, beginnen zijn scherpe, onbeholpen gelaatstrekken net tot hun recht te komen.

Dawn zet de ene na de andere luxe gang op tafel, en telkens wanneer ze met een nieuw gerecht naar binnen wankelt, schiet Andrew overeind om onze glazen bij te vullen. Rex en ik zullen vanavond naar huis moeten lopen. Vroeger zouden we gewoon met drank op achter het stuur zijn gaan zitten, maar nu zou dat niet meer in ons hoofd opkomen.

‘Mijn complimenten voor de kok,’ zegt Rex, die het glas heft op Dawn.

‘Ach, ik doe graag extra mijn best aangezien ik niet hoef te werken,’ zegt ze met een medelijdende blik op de andere vrouwen aan tafel, die allemaal een baan hebben. ‘En ik denk dat mensen het wel prettig vinden om eens naar een etentje te gaan waar ze niet wéér een gerecht van Nigella of Jamie voorgeschoteld krijgen, denk je niet?’

Later verontschuldig ik me om naar de wc te gaan als Rex net terugkomt, en in de gang kom ik hem tegen.

‘Hou je het een beetje vol daarbinnen?’ vraag ik.

‘Ze is best aardig.’

‘Ze is een typische nouveau riche,’ zeg ik, alsof ik zelf van oude adel ben.

‘Ze doet me aan iemand denken,’ zegt Rex. Ik weet precies wie hij bedoelt en bijt op mijn lip. Hij heeft mijn moeder slechts één keer ontmoet, maar hij doorzag haar meteen.

‘Niet hardop zeggen,’ zeg ik, maar ik zie mijn moeder voor me en weet dat zij, als ze het geld ervoor had gehad, net zo’n tempel van smakeloosheid voor haar gezin zou hebben gecreëerd. Als ik daaraan denk, ben ik blij dat we het thuis niet zo breed hadden.

De revers van Rex’ jasje krullen een beetje op, en ik strijk ze met mijn vlakke hand glad.

‘Ze heeft een cateringbedrijf ingehuurd,’ zegt hij.

‘Hoe bedoel je?’

‘Ik opende de verkeerde deur toen ik op zoek was naar de wc, en toen kwam ik in de bijkeuken uit,’ vertelt hij. ‘Daar liggen allemaal tasjes van restaurants en foliebakjes, en een lijst waarop staat wanneer alles in de Aga moet. Of in de magnetron. Ze heeft helemaal niets zelf klaargemaakt.’

‘Raar wijf,’ zeg ik, een vaste uitdrukking van Alice, maar nu het kleine bedrog van Dawn aan het licht is gekomen, maakt ons eigen, veel angstaanjagender geheim me opeens niet meer zo bang. En dat extra zelfvertrouwen zal ik hard nodig hebben, want als ik terugkom van de wc met handen die nog glibberig zijn van de dure lotion die Dawn naast de vloeibare zeep heeft neergezet, gaat het gesprek niet meer over eten, maar over werk. Kennelijk heeft Rex tijdens mijn korte afwezigheid een beeld van zichzelf geschetst als een soort rondreizende computerexpert.

‘En wat heb je precies gedaan in het buitenland, Rex?’ vraagt Andrew op het moment dat ik ga zitten. Rex kijkt me verward aan. Een afschuwelijk moment lang ben ik bang dat hij is vergeten dat ik iedereen heb verteld dat hij in het buitenland zat en plompverloren de waarheid zal vertellen, en terwijl hij zijn mond laat openvallen zoek ik naarstig naar een subtiele manier om hem te souffleren. De vrouw rechts van me breekt het korstje op haar crème brûlée met de bolle kant van haar lepel. In de stilte klinkt het gekraak als een twijgje dat doormidden knapt, en opeens lijkt Rex zich te herstellen.

‘Systemen opzetten en beheren,’ zegt hij met zijn hand om zijn wijnglas gevouwen. ‘Helemaal niks spannends, helaas.’

‘En deed je dat op projectbasis?’ vraagt Andrew.

‘Meestal wel,’ antwoordt Rex.

‘Weet je al wat je nu gaat doen?’

‘Op het moment ben ik vooral aan het acclimatiseren,’ zegt hij. ‘Ik wil even de tijd nemen om weer bij Karen en Alice te zijn.’

‘Misschien weet ik wel iets voor je,’ zegt Andrew bedachtzaam. Hij springt op van tafel en komt terug, niet met een nieuwe fles, maar met een visitekaartje. ‘Mail me komende week je cv door, dan zullen we eens zien wat we kunnen doen, goed?’ Ik twijfel niet aan Andrews oprechtheid, maar er klinkt een bevoogdende klank in zijn stem die ik ook bij Dawn hoor wanneer ze tegen mij praat. Hij ziet zichzelf graag als leenheer en Rex als vazal.

‘Dank je, Andrew,’ zegt Rex. ‘Dat zal ik zeker doen.’

Maar hij doet het natuurlijk niet. Zijn cv bestaat uit één regeltje waarin wordt vermeld dat hij gedurende zijn tijd in de gevangenis een ict-certificaat heeft gehaald. Er is niemand die hem een referentie kan geven, hij heeft nog nooit een modern kantoor vanbinnen gezien, laat staan er gewerkt, en trouwens, altijd is er het spook van het antecedentenonderzoek dat bij bepaalde vacatures rondwaart.

Om van onderwerp te veranderen vertel ik het verhaal over Daves arrestatie, natuurlijk zonder erbij te vermelden dat ik me op handen en voeten in mijn slaapkamer schuilhield, vrezend voor mijn eigen vrijheid.

‘Je weet toch hoe dat komt, hè?’ zegt Andrew. ‘Ze lopen weken achter op schema. Ze huren alle ongeschoolde arbeiders in die ze kunnen vinden om hun deadline te halen. Zijn de Polen voor de verandering eens wanhopig op zoek naar Engelsen om in te huren.’ Hij moet lachen om zijn eigen grapje.

‘Ze werken tegenwoordig zelfs ’s avonds door,’ zeg ik. ‘De bouwlampen schijnen recht in Alice’ slaapkamer. Ze kan er niet van slapen.’

‘Dat bouwterrein is één grote gevarenzone,’ zegt Dawn. ‘We zijn er laatst een keer langs gereden, weet je nog, Andrew? Overal waren kinderen aan het klimmen en klauteren. Er is geen beveiliging of iets. Er zitten allemaal grote gaten in de grond van wel zes, zeven meter diep, vol nat beton, en niets wat kan voorkomen dat die kinderen erin vallen. De rillingen lopen je ervan over de rug.’ En ze rilt theatraal.

‘Dat krijg je ervan als je buitenlanders het werk laat doen,’ zegt Andrew op gezagvolle toon, en terwijl het gesprek overgaat op de zogenaamde immigrantenplaag aan de kust van Suffolk, wordt de hitte in de eetkamer ondraaglijk. Ik ben blij als de koffie wordt geserveerd, in porseleinen kopjes met een gouden rand.

Alice smeekt of ze vannacht bij Sophie mag blijven slapen, dus in elk geval kunnen Rex en ik naar huis lopen zonder te worden opgehouden door een vermoeid negenjarig meisje. Ik maak het portier van de auto open, niet om achter het stuur te gaan zitten, maar om mijn wandelschoenen te pakken die in de ruimte voor de passagiersstoel staan. Al sinds mijn studententijd heb ik altijd minimaal één paar reserveschoenen in de auto. Dat is een gewoonte die ik me heb aangeleerd in de tijd dat ik vaak direct na het tennissen uitging, en na alles wat er is gebeurd is het uitgegroeid tot een soort bijgeloof, alsof ik altijd klaar moest zijn om de benen te nemen. De schoenen zien er belachelijk uit, twee lompe, bruine blokken aan het eind van mijn in een panty gestoken benen, maar dat vind ik niet erg.

De frisse kou van de buitenlucht is een verademing na dat haardvuur, en het licht van onze zaklantaarn doorboort het marineblauwe duister. Rex schijnt ermee naar de lucht alsof het een zoeklicht is en richt hem vervolgens weer op de weg voor ons.

‘Grappig, voordat ik hier kwam wonen dacht ik altijd dat je op het platteland geen zaklantaarn nodig had,’ zegt hij. Door de wijn slist hij een beetje. ‘Ik dacht dat alles zou baden in het maanlicht.’ Hij knipt de zaklantaarn een paar tellen uit. ‘Maar het is hier echt pikkedonker, hè? In het bos werd het nooit zo donker, nooit.’

‘Zo donker is het nu ook weer niet. Na een tijdje wennen je ogen eraan.’ Om het te bewijzen zet ik de zaklantaarn uit wanneer we het gehuchtje bereiken tussen het huis van Dawn en dat van ons, waar een drietal straatlantaarns de kruising verlicht. Tegen de tijd dat we buiten het bereik zijn van die oranje gloed, hebben onze ogen zich aan het donker aangepast. De hoge wallen met brem- en braamstruiken aan weerszijden van het laantje zijn net te onderscheiden van de grijstinten van de weg en de hemel.

Ik vraag Rex of hij achter me wil gaan lopen, grappend dat ik liever wil dat hij de klap opvangt als er een auto uit het niets opduikt. Maar dat is niet de echte reden. De euforie die ik voelde toen de politie Dave afvoerde is vervlogen, en de vertrouwde angst is terug. Ik stel me voor dat in ons lege huis de telefoon de hele avond heeft gerinkeld. Het elektronische gepiep galmt in mijn oren terwijl ik loop. Zou dit de avond zijn dat de beller zichzelf bekendmaakt? Met elke dag die voorbijgaat neemt mijn bezorgdheid toe. Zelfs om één uur ’s nachts op een verlaten landweggetje in niemandsland kan ik het griezelige gevoel niet van me afzetten dat ik word achtervolgd. Door aan Rex te vragen of hij achter me wil gaan lopen weet ik tenminste zeker dat ik word achtervolgd, en door wie.

Nooit eerder had het bomendal zoveel snel bewegende gestaltes en vreemde gezichten geherbergd. Inmiddels kende ik er net zo goed de weg als zij, maar toch struikelde ik telkens en moest ik me aan de takken vasthouden, en uiteindelijk moest ze me bij de hand over de paden leiden die zij en Rex me hadden laten zien. De bomen spuugden ons uit aan de rand van de Onslow Gardens. Haar ademhaling was onregelmatig en ook ik hijgde; ik was me onnatuurlijk bewust van het uitzetten en samentrekken van mijn longen.

Er was maar één huis dat uitkeek op mijn geparkeerde auto, en er stond niemand bij het raam. Biba rommelde in mijn tas en haalde er mijn sleutels uit. Zodra we in de auto zaten, deed ze eerst mij en toen zichzelf de veiligheidsriem om. ‘Kom op nou, Karen,’ zei ze met een ongeduldig geluidje. Ik dacht dat ik te zeer van streek zou zijn om te kunnen rijden, maar zodra ik één hand op het stuur en de andere op de versnellingspook had gelegd, was ik merkwaardig dankbaar voor de afleiding die het me bood. Ik reed naar de enige plek waar we terecht konden.

Er hing een drukkende stilte in de auto terwijl ik door East Finchley reed en de North Circular in westelijke richting nam. Ergens in de buurt van Neasden verbreedde de weg zich tot vier banen, en terwijl we de heuvel af reden onder het viaduct door, verbijsterde ik mezelf door een geluid te produceren waarvan ik niet had beseft dat een mens ertoe in staat was, een langgerekt geloei dat de spieren van mijn keel vervormde. Ik hield er pas mee op toen Biba het stuur vastpakte om de auto binnen de wegmarkeringen te houden. Ik hijgde van schrik, en toen ik probeerde te slikken was mijn keel zo rauw dat ik ineenkromp. Na mijn schreeuw viel er weer een stilte. In de buurt van Ealing werd die verbroken.

‘Ik trek dit niet zonder een peuk,’ zei Biba. ‘Er moet hier toch ergens een benzinestation zijn dat de hele nacht open is. Stop je even als je er een ziet? Lukt dat, denk je?’ Ik parkeerde bij een dubbele doorgetrokken gele streep naast het voorterrein en zei dat ze moest opschieten. Uit haar zakken wist ze alleen een ontoereikende verzameling smoezelige zilveren en koperen muntjes op te diepen. Ik knikte naar mijn handtas en ze haalde er mijn portemonnee uit.

Ik keek naar haar silhouet bij het loket. De zin ‘Er zijn twee mannen dood’ galmde als het ritme van een trom door mijn hoofd. Nu al had ik het gevoel dat deze rit plaatsvond in een tijdshiaat; dat het een intermezzo was tussen de gebeurtenissen van het recente verleden en mijn sombere, onzekere toekomst.

Biba kwam terug met twee pakjes van twintig sigaretten en een paarse Bic-aansteker. De grote vragen kon ik niet onder woorden brengen, dus begon ik met een kleine vraag. ‘Waar heb je geleerd met een pistool om te gaan?’ vroeg ik. Praten deed pijn.

‘Schermen, boogschieten en vuurwapens,’ zei ze. Ze zag er net zo jong uit als ze klonk. ‘Dat was een keuzevak in het tweede jaar. We zijn zelfs naar een schietbaan geweest.’

‘Jezus christus!’ Ik sloeg met mijn vuist op het stuur. De claxon liet zich heel kort horen. We reden mijn oude straat in.

Zo comfortabel als Rex zich in het huis had gevoeld, zo ongemakkelijk voelde Biba zich er. Dit was niet het juiste moment om haar te vertellen dat er binnen niet mocht worden gerookt. Ze ging op de bank van beigegrijs chenille zitten; haar gitzwarte voetzolen dreigden het lichte vloerkleed te ruïneren.

‘Heb je iets te drinken?’ vroeg ze, maar er was niets alcoholisch te vinden, afgezien van een paar blokjes ingevroren wijn. Er was wel limonade, die we als een stel kinderen uit een plastic beker dronken.

‘Biba, wat hebben we in godsnaam gedaan?’ hoorde ik mezelf zeggen, en ik vroeg me af waarom ik mijn eigen betrokkenheid zo benadrukte.

‘Godver… Ik raakte in paniek,’ zei ze op een toon alsof ze een overhaaste beslissing achter het stuur probeerde goed te praten.

‘Hij is toch niet serieus van plan de schuld op zich te nemen?’ vroeg ik. Met haar hoofd een beetje scheef dacht ze over die mogelijkheid na.

‘Dat denk ik wel.’

‘Maar dat laat jij toch niet toe?’

‘Ik weet niet,’ zei ze. ‘Misschien lukt het hem wel.’

Ik wist niet wie van de twee ik op dat moment meer haatte: haar om wat ze had gedaan, of hem omdat hij haar ermee liet wegkomen. ‘Je zou opgelucht moeten zijn,’ zei ze. ‘Op deze manier kun jij weer met een schone lei beginnen.’

‘Ik wil verdomme helemaal geen schone lei! Ik wil niet dat ik jou en Rex nooit meer zie!’ Ze gaf geen antwoord, maar gebruikte het gloeiende puntje van haar sigaret om er de volgende mee aan te steken. Nu begon ik pas echt te huilen, verblind door tranen en schor snikkend. ‘Ik wil terug, ik wil hem gaan halen.’

‘Doe niet zo raar. Kun je misschien ophouden met huilen?’

‘Daar is het nu een beetje te laat voor. Er zijn twee mannen dood!’

Toen ze me aankeek, zag ik alleen maar ergernis in haar ogen. Ik besefte dat ik met tranen noch woorden tot haar kon doordringen, en iets in me gaf zich over. ‘Ik ga naar bed,’ zei ik met het beetje stem dat ik nog had. ‘Blijf bij me uit de buurt.’

Natuurlijk deed ik geen oog dicht. Slapen was een vreemd concept, net als eten of geluk. Het kussen rook nog naar Rex, en ik stikte half in mijn poging de laatste spoortjes van zijn aanwezigheid in het katoen op te snuiven. Waar zou hij vannacht slapen? Niet in zijn kamer of in de mijne, dat was zeker. Zouden ze hem wel laten slapen? Als hij zijn plan doorzette om de moorden die zijn zusje had gepleegd te bekennen, zou de politie hem dan alsnog ondervragen, of zouden ze hem met rust laten, blij dat hij het hun zo gemakkelijk had gemaakt? Ik kon het cynische stemmetje in mijn hoofd niet het zwijgen opleggen toen dat opperde dat Rex diep vanbinnen vast dolgelukkig was met deze unieke kans om zichzelf als martelaar voor zijn zusje op te werpen. Toen de zon opkwam maakten mijn tranen plaats voor het ongecontroleerde rillen dat altijd volgt op een lange, uitputtende huilbui, en ergens tussen zes en zeven uur viel ik in een lichte, onrustige slaap.

Ik had ons niet opzettelijk ingesloten, maar had uit gewoonte de voordeur twee keer op slot gedraaid. Als ik dat niet had gedaan, zou ze zijn weggegaan zonder me wakker te maken. Ik werd uit mijn korte slaap gewekt doordat ze aan de klink van de achterdeur stond te rammelen. Net als ik droeg Biba nog dezelfde kleren als toen we de vorige avond op de vlucht waren geslagen, maar zij had zich gedoucht en haar haar gewassen voordat ze zich weer had aangekleed. Vanaf mijn plek op de trap leken haar ogen in haar kleine gezichtje groter dan ooit.

‘Waar ga je naartoe?’ vroeg ik.

‘Naar mijn vader,’ zei ze.

‘Naar je vader? Denk je echt dat die je nog binnenlaat na alles wat er is gebeurd?’ Het was niet mijn bedoeling geweest om met die woorden haar hoop de grond in te boren, maar dat gebeurde natuurlijk wel.

‘Naar huis dan.’

‘Dan ga ik met je mee.’

‘Nee, Karen. Rex had gelijk. Dit is ons probleem. Daar hoeven we jou niet bij te betrekken,’ zei ze.

‘Hoezo, daar hoeven jullie mij niet bij te betrekken? Ik was erbij, hoor. Ik heb alles gezien. Jullie zullen me nog nodig hebben als getuige, of om je een alibi te verschaffen of zoiets.’ Ongelooflijk dat ik dergelijke woorden gebruikte met betrekking tot mijn eigen leven. ‘Jullie hebben me nodig.’ Ik wist niet eens zeker of ik het nog wel over hetzelfde had.

‘Karen, luister, het is allemaal afgelopen. We zijn het huis kwijt. We zijn elkaar kwijt. Wat blijft er dan nog over? Rex en ik zullen jouw naam hierbuiten houden.’

‘Maar er liggen allemaal spullen van mij bij jullie thuis!’

‘Ik zeg gewoon dat ze van mij zijn.’

‘Mijn vingerafdrukken zitten overal.’

‘Samen met die van heel veel andere mensen. We zeggen gewoon dat ze daar tijdens het feestje terecht zijn gekomen.’ Ze begon ongeduldig te worden. Ik hoorde mezelf smeken of ze me alsjeblieft als medeschuldige wilde aanwijzen, alleen omdat ik mijn vrienden niet wilde kwijtraken, en besefte hoe belachelijk dat was. Ze hadden allebei besloten dat ze me niet meer wilden. Iets in me begaf het onder het gewicht van mijn plotselinge berusting.

‘Ik moet echt weg,’ zei ze toen ik geen aanstalten maakte om haar eruit te laten.

‘Je weet niet eens waar je bent. Laat me je op z’n minst even naar de metro brengen.’

Ik zette haar af voor station Brentford. In het spiegeltje controleerde ze of haar haar goed zat. Ze streek een lok achter haar oor, streek haar pony glad en poetste met haar wijsvinger een denkbeeldige veeg onder haar oog weg.

‘Kun je me alsjeblieft vijf pond lenen, zodat ik thuis kan komen?’ Die ongekende formaliteit en beleefdheid gaven aan dat onze relatie een keerpunt had bereikt. Ik zocht in mijn portemonnee naar een briefje van vijf. Ik vond alleen een gloednieuw briefje van twintig, dus gaf ik haar dat.

‘Wat ga je doen als je daar aankomt?’ vroeg ik.

‘Weet ik nog niet.’

‘Wanneer zie ik je weer?’ vroeg ik. Haar gezicht verstrakte en ze schudde vastberaden haar hoofd, maar haar stem sloeg over toen ze zei: ‘Het spijt me.’ Ze boog zich niet eens naar me toe voor de verwachte afscheidszoen, maar duwde het portier zachtjes in mijn gezicht dicht. Ik draaide de achteruitkijkspiegel een stukje zodat ik haar kon nakijken terwijl ze het station in liep. Het was druk op straat, dus ik kon niet te lang blijven staan. Alleen keerde ik terug naar het huis; ik zou mezelf moeten dwingen het weer als mijn thuis te gaan beschouwen.

De eerste krant die over de gebeurtenissen berichtte was de maandageditie van de Evening Standard. Ik dwong mezelf de drie straten naar het winkeltje op de hoek te lopen en kocht de vroege middageditie. Mijn oude huis, mijn echte thuis, losjes in politielint gewikkeld, stond op de voorpagina afgebeeld onder de misprijzende kop SCHIETPARTIJ IN CHIQUE BUURT – 2 DODEN. Ik vouwde de krant op met de voorpagina naar binnen zodat anderen alleen het sportkatern konden zien, zo overtuigd was ik ervan dat iedereen die me het verhaal zag lezen daar meteen uit zou afleiden dat ik medeschuldig was aan het gebeurde.

Ik deed de voordeur achter me op slot, liet me in het halletje op mijn knieën vallen en sloeg de krant op de vloer open. Op pagina drie en vier stonden een korrelige foto van Guy en een scherp portret van Tom Wheeler. Ik begrijp nog steeds niet hoe journalisten zo snel aan foto’s kunnen komen. Het kan haast niet anders of ze sprinten letterlijk naar de woning van de familie van het slachtoffer om te vragen of ze een fotoalbum mogen inzien, bijna nog voordat ze hun deelneming betuigen. De tekst nam nog niet half zoveel ruimte in beslag als de foto’s en er stond weinig concrete informatie in, hoewel de journalist wel Guys leeftijd had vermeld.

‘Negentien,’ fluisterde ik met mijn blik gericht op mijn bovenbenen. ‘Hij was pas negentien.’ In de tekst stond alleen dat een vierentwintigjarige man de politie assisteerde bij het onderzoek. Dat eufemisme troostte me. Daardoor kon ik me voorstellen dat Rex kopjes thee haalde voor vriendelijke rechercheurs in plaats van rillend in een cel te zitten. Er werd niets gezegd over een eenentwintigjarige vrouw die was gearresteerd of werd ondervraagd.

Twee uur later stond in de late editie van de krant hetzelfde artikel, maar nu met een foto van Wheeler met zijn gezin, een formele studiofoto waarop hij was afgebeeld samen met Jenny en hun vier kinderen. Jenny Wheeler, de weduwe. Haar had ik waarschijnlijk horen gillen vlak voordat we uit de hal wegrenden. Ik keek net lang genoeg naar die pagina om de beschreven feiten tot me te nemen – geen nieuwe informatie – en propte de krant vervolgens in zijn geheel in de afvalemmer in de keuken. De rest van de avond bleef ik me bewust van de aanwezigheid van dat ding, en hoewel ik het portret van de Wheelers maar één keer vluchtig had bekeken, stond het beeld zo duidelijk op mijn netvlies gegrift dat ik het tot op de dag van vandaag vrijwel moeiteloos kan oproepen als ik mijn ogen sluit.

Om halfzeven zette ik het plaatselijke journaal aan, zo nerveus dat ik een bezwete handafdruk achterliet op de afstandsbediening. Er was een item van een minuut van een jonge correspondent die in Queenswood Lane stond en een samenvatting gaf van het verslag in de Standard; hij beloofde verdere ontwikkelingen in de zaak op de voet te volgen. De zaak haalde het landelijke journaal niet, want daar voerden de dood van Diana en de nasleep daarvan nog altijd de boventoon. Zonder die afleiding zouden de moorden misschien breder zijn uitgemeten in de pers. Maar nu raakte ons verhaal ondergesneeuwd als de lagen bloemen voor Kensington Palace die onder het gewicht van hun eigen cellofaan werden geplet. Ik ging alleen even de deur uit om een fles wijn te halen, zodat ik gemakkelijker in slaap zou vallen; mijn hand bleef even hangen boven een rode shiraz, maar die had dezelfde kleur als de vlek op Tom Wheelers shirt, dus koos ik voor een chardonnay. Die smaakte scherp en bitter, maar nog voor het donker had ik de hele fles leeg, en net zomin als de avond ervoor kon ik de slaap vatten. Ik vroeg me af of Rex al had geslapen.

Zo gefrustreerd en werkeloos als ik had moeten toezien, zo ijverig en toegewijd was de pers duidelijk geweest. Op dinsdagochtend stond het in alle kranten. De Daily Mail, de krant waarop mijn ouders waren geabonneerd, wijdde er drie pagina’s aan. Net als de andere tabloids hadden zij gekozen voor de kop HORROR IN HUIS IN HIGHGATE. Rex werd met naam en toenaam genoemd en er stond een foto van hem bij, die was gemaakt op de avond dat ik hem had leren kennen. Ik herkende het rafelige boordje van zijn shirt. Hij was fris geschoren en zag er vreselijk jong en kwetsbaar uit. Een slanke vrouwenarm hing om zijn nek, en aan de rand van de foto was nog net een stuk van een peroxideblond kapsel te zien. Rachael had er geen gras over laten groeien. In de vierentwintig uur die waren verstreken sinds het verhaal bekend was geworden, hadden de journalisten alles ontdekt, van het feit dat Guy op kleine schaal in drugs handelde tot waar Tom Wheeler werkte en zelfs wat hij verdiende. Ze wisten dat Biba voorkwam in een seksscène in een dramaserie die binnenkort op tv zou komen, maar vermeldden niet waar ze was. Ze hadden het verband gelegd tussen Rex en Roger Capel en dus ook met Jules Millar. In een apart kadertje met de kop TRAGISCHE SCHOONHEID werd een zwaar aangezette samenvatting gegeven van het leven en de dood van Sheila Capel. Het enige wat ontbrak was ik. Ik vouwde de Mail dicht en streek de voorpagina glad. Diana keek me vanonder haar dikke zwarte wimpers aan toen de telefoon ging.

Het was niet het gevreesde telefoontje van de politie of dat van Biba waar ik zo naar hunkerde; het was het verwachte telefoontje van mijn ouders. Mijn vader en moeder, die gewoonlijk zo gedisciplineerd waren wanneer ze belden, begonnen tegelijkertijd te praten, en hun woorden buitelden als springende zalmen over elkaar heen.

‘Dat is dezelfde Rex, hè?’ vroeg mijn moeder, op het moment dat mijn vader vroeg: ‘Karen, gaat het wel? Wat is er gebeurd?’

De eerste woorden die ik in drie dagen tijd tegen een andere levende ziel zei, vormden tezamen de eerste leugen die ik vertelde in verband met de zaak.

‘Ik weet er net zoveel van als jullie.’

‘Maar je weet toch wel iets…’ zei mijn vader.

‘Hier staat dat het om drugs ging,’ zei mijn moeder. ‘Daar ben jij toch niet bij betrokken, hè?’ Toen ik nee zei, was dat de waarheid. Ik wist dat ik nooit meer illegale drugs zou gebruiken.

‘Het zit me al niet lekker sinds we die jongen hebben ontmoet,’ zei mama, volledig in tegenspraak met wat ze twee weken eerder had gezegd.

‘We komen je ophalen,’ zei pa. ‘Sinds je iets met hem bent begonnen, kunnen we je nooit te pakken krijgen. Ik wil weten waar je bent.’

Ik drukte mijn hoofd tegen het raam; mijn keel was dik van de inspanning die het me kostte om hun niet alles te vertellen en me aan hun zorgen over te leveren.

‘Ik rij zelf wel naar huis,’ zei ik. ‘Morgen. Maar ik moet eerst even naar het college.’ Mijn universele smoes werkte zelfs nu nog. Het schuldgevoel bezorgde me een strakke knoop in mijn lege maag. Om het te sussen zorgde ik ervoor dat mijn leugentje waarheid werd.

Ik nam een douche en trok schone kleren aan, voor het eerst sinds ik uit Highgate was weggegaan; ik staarde naar het grauwe water dat van me af stroomde. Terwijl ik me aankleedde, zette ik de radio op mijn nachtkastje aan. Elton John nam zingend afscheid van de roos van Engeland, en mijn hand zweefde boven de uitknop, maar ik besloot hem aan te horen en te wachten op het volgende journaal. Om negen uur meldde de nieuwslezeres op gelijkmatige toon dat Rex Capel de dubbele moord op Guy Granger en Tom Wheeler ten laste was gelegd en dat hij in hechtenis was genomen. De politie, zo zei ze, had geen reden om aan te nemen dat er andere verdachten bij de zaak betrokken waren. De hele ochtend bleef ik thuis zitten wachten tot Biba me zou bellen om te vertellen wat er was gebeurd en wat ze had gezegd, maar de telefoon zweeg in alle talen.

Formeel gezien was ik niet langer student aan het Queen Charlotte, maar evenmin had ik alle banden met de faculteit verbroken. Als pas afgestudeerde had ik nog steeds recht op de ondersteuning van het Graduate Bureau, en dat zou zo blijven tot twaalf maanden na de bekendmaking van mijn examenuitslag. En zelfs al was dat niet het geval geweest, ik wist zeker dat Caroline Alba me nog steeds zou willen helpen met mijn aanvraag voor een master, als daar nog tijd voor was. In dit late stadium was ik bereid alles aan te pakken wat me werd geboden.

Op de vierde verdieping gingen de liftdeuren met een zucht open en ik stapte uit, recht tegenover het mededelingenbord waar het allemaal was begonnen. Met minder dan een week te gaan voor de nieuwe eerstejaars zouden arriveren had iemand de lappendeken van flyers en mededelingen verwijderd. Het met speldenprikken bezaaide kurk was kaal, afgezien van een poster waarop de nieuwe eerstejaars welkom werden geheten op de talenfaculteit, compleet met foto’s van alle stafleden en onderaan een paar korte mededelingen. Het was een grote poster, maar hij kon het verzoek om een Duitstalige coach dat begin juni op het bord was gekalkt niet helemaal verhullen. In vervaagde rode viltstift piepte er rechtsonder nog een woord onder de hoek van de poster vandaan. BIBA XXX. Ik liep ernaartoe en raakte het aan, volgde de letters van haar naam en de x’en met mijn vingertopje, verbijsterd te ontdekken dat ik niet eens wenste dat ik haar nooit had ontmoet.

Mijn naam was bij mijn oude postvakje weggehaald. Alle kale vakken bevatten dezelfde slechte kopie van een foldertje waarin afgestudeerden een baan als docent Engels in Zwitserland werd aangeboden. Uit macht der gewoonte haalde ik het blaadje uit het postvakje dat van mij was geweest.

De dubbele deuren die de hal scheidden van de gang van de faculteit werden niet opengehouden door een brandblusser, zoals tijdens het trimester, maar zaten dicht. Aan de andere kant van het smalle, verticale raampje zag ik Caroline Alba, die halverwege de gang in een geanimeerd gesprek verwikkeld was met een collega. Ik legde mijn hand op de stalen deur en wilde er een duw tegen geven. Toen keek ik nog eens naar het foldertje in mijn hand. De woorden ‘per direct beginnen’ trokken mijn aandacht. Ik haalde mijn hand van de deur, keerde de faculteit mijn rug toe en drukte op het liftknopje.

De vrouw die de telefoon opnam, Sylvia, was een Engelse expat die met haar gezin in Bern woonde en zonder veel succes een opleiding Engels in de stad probeerde op te zetten.

‘De docent die ik had aangenomen heeft me laten zitten,’ zei ze. ‘Dat komt helaas wel vaker voor in deze branche. Ik zit erg omhoog. Het nieuwe schooljaar begint volgende week, en alle docenten hier in Bern zitten vol.’

‘Ik heb geen officiële TEFL-accreditatie,’ zei ik, maar vervolgens noemde ik een hele lijst op met mijn kwalificaties, de talen die ik goed sprak en mijn ervaring als klassenassistent op verschillende scholen en universiteiten verspreid over Europa.

Sylvia lachte nerveus. ‘Vat dit niet verkeerd op,’ zei ze, ‘maar ben je niet een beetje overgekwalificeerd voor deze vacature? Waarom wil je hier aan de slag?’ Ik drukte mijn verlangen om te ontsnappen, het gevoel dat ik het vlees van mijn eigen botten zou gaan trekken als ik in Londen moest blijven zonder hen nog te zien, uit in de mildste bewoordingen die ik kon bedenken.

‘Ik ben toe aan een verandering van omgeving,’ zei ik.

Sylvia was bereid mijn vliegticket en de eerste maand huur voor me te betalen als ik aan het begin van het trimester daar kon zijn. Dat was weliswaar niet de doorslaggevende factor, maar hij woog wel mee. Van mijn spaartegoed, dat aan het begin van de vakantie nog aanzienlijk was geweest, was nog maar een paar honderd pond over, en omdat Sarah over een week of twee terug zou komen uit Frankrijk zou ik binnenkort geen dak meer boven mijn hoofd hebben.

Dertig uur na mijn gesprek met Sylvia had ik de inhoud van mijn kamer in de kofferbak van mijn auto gepropt en was ik naar een opslagruimte in Wembley gereden, een van de garageboxen die ik op weg naar Nina’s afscheidsfeestje vanuit de file had gezien. Het was eerder een schuurtje dan een garage, maar de eigenaar vroeg niet naar mijn naam en stelde verder ook geen vragen toen ik hem een jaar huur vooruitbetaalde en met alleen mijn sleutels en Travelcard in de hand wegging. Te laf om het lastige gesprek aan te gaan schreef ik een briefje aan mijn ouders en aan Sarah om hun te laten weten waar ik naartoe ging. Vervolgens stopte ik een rugzak vol met kleren die ik sinds de vorige winter niet meer had gedragen en nam de trein naar vliegveld Heathrow. Toen ik bij de incheckbalie voor mijn vlucht naar Zürich in de rij stond, zag ik dat er een paar herfstblaadjes aan de onderkant van mijn rugzak kleefden, het eerste duidelijke teken dat de zomer voorbij was.

Vanuit een telefooncel in de vertrekhal draaide ik het nummer van het oude huis. Ik liet de telefoon vijf minuten overgaan, maar er werd niet opgenomen.

Bern is een oude stad, bezaaid met kabels. De gotische en middeleeuwse gebouwen zijn onderling verbonden door elektriciteits- en telefoonkabels; ze kruisen elkaar boven de hoofden van de mensen die over de klinkers en de kinderkopjes lopen, en daaronder hangen als dikke dropveters de leidingen die de trams van stroom voorzien. Na een paar dagen valt dat web in de lucht je niet meer op, maar in het begin vormt de ongerijmdheid ervan een constante afleiding.

Ik had drie dagen om me in te richten in het studioappartement dat Sylvia voor me had geregeld, maar al die tijd dwaalde ik door de straten en keek omhoog naar het kluwen van kabels die zich om elkaar heen slingerden en elkaar ontweken, met hetzelfde gemak en dezelfde elegantie als waarmee de talen Frans, Italiaans, Duits en Reto-Romaans in de stad naast elkaar bestonden. Ik vermeed het om in mijn eentje in koffiezaakjes en cafés te gaan zitten, voor het geval ik zou terugvallen op mijn oude, gekoesterde gewoonte om me naar rechts om te draaien en Biba op een interessante voorbijganger te wijzen.

Engelse les geven in het buitenland is de ideale manier om jezelf te omringen met mensen zonder het risico dat je een intieme band met een van hen aangaat. Je hebt te maken met een aaneenschakeling van leerlingen, allemaal jong en erop gebrand te praten, te drinken en gewoon bij andere mensen te zijn. Mijn leerlingen kwamen van over de hele wereld, aangetrokken door het bankwezen of in dienst bij hen die al deel van die machinerie uitmaakten. Ze kwamen en gingen. Sommigen bleven lang genoeg om hun Engels te perfectioneren, anderen namen net genoeg lessen om naar Londen te kunnen reizen en daar een baantje als ober of serveerster te vinden. Veel leerlingen stopten zonder opgaaf van redenen, maar er kwam altijd iemand voor in de plaats, en elke week was er wel iemand die jarig was of wegging, en dus een reden om aan het eind van de les naar het café te gaan. Tijdens die buitenschoolse slemppartijen verrichtte ik onbetaald overwerk door de verhalen van mijn leerlingen aan te horen, waarbij ik hun vragen ontweek door hun grammatica te verbeteren en hen te dwingen hun anekdotes keer op keer te vertellen, tot ik tevreden was. Zelf vertelde ik geen anekdotes. Ik had maar één verhaal te vertellen en dat kon ik nu eenmaal niet met anderen delen.

Ik zag als een berg op tegen het wekelijkse telefoongesprek met mijn ouders, waarin ik hen ervan verzekerde dat het prima met me ging en zij deden alsof ze niet doorhadden dat ik loog. Ik liet mijn haar weer zijn natuurlijke donkerblonde kleur aannemen. Ik zocht mijn toevlucht niet in sport maar in eten, en ik werd dik van de chocola en de gebakjes die mijn leerlingen meenamen naar de les, en van de enorme borden romige pasta die ik in mijn studioappartement klaarmaakte omdat ik het niet kon opbrengen iets anders te koken. Bovendien dronk ik liters schuimend bier zonder me druk te maken over de gevolgen. Al snel leek ik in niets meer op het meisje dat ik in de zomer was geweest. Ik verhulde mijn lichaam met steeds vormelozer kleren. De middagen werden korter en ik wikkelde de winter als een sjaal om me heen, dankbaar voor het vroege invallen van de duisternis en de extra anonimiteit die me daardoor werd verschaft.

Ik wist niets over het Britse rechtssysteem, maar ging ervan uit dat Rex snel voor de rechter zou moeten verschijnen. Af en toe ging ik naar de centrale bibliotheek om daar een editie van The Times door te bladeren, maar daar stond nooit iets in over de zaak. Als ik daar dan toch was, controleerde ik meteen mijn e-mail. Dat was de enige manier waarop Biba me zou kunnen bereiken, maar er kwam nooit een bericht. Ik wou dat ik over haar schouder had meegekeken toen ze haar wachtwoord intypte. Dan had ik me toegang kunnen verschaffen tot haar account en kunnen vaststellen of ze me gewoon negeerde of dat de account ongebruikt was en ze domweg haar belofte had waargemaakt om het adres dat ik voor haar had aangemaakt nooit te gebruiken. Emma en Caroline Alba hadden me allebei geschreven om te zeggen dat ze zich zorgen maakten. Simon had een kort berichtje gestuurd om te melden dat hij ging trouwen met Isabel en dat hij hoopte dat ik hem niets kwalijk nam. Ik stuurde hun alle drie dezelfde korte boodschap: dat ik er een jaartje tussenuit was en dat ik contact met hen zou opnemen zodra ik terugkwam. Kennelijk had ik geen effectiever manier kunnen bedenken om de communicatie af te kappen, want ik heb nooit meer iets van hen vernomen.

In november kwamen er boven de straten in de stad nog meer kabels bij, deze keer met lantaarns eraan die de contouren van de ramen volgden en de kale bomen opsierden met piepkleine lichtbolletjes. Er werd een uienfestival georganiseerd, en verschillende van mijn leerlingen dansten verkleed als ui op straat. Een paar uur lang slaagde ik er oprecht in mijn zorgen te vergeten, tot de gedachte bij me opkwam dat Biba dit prachtig zou hebben gevonden.

Kerstmis bracht markten en drukte met zich mee. Kerstavond, niet de dag zelf, is een nationale feestdag in Zwitserland, en die bracht ik door met enkele leerlingen die niet naar huis konden. Op eerste kerstdag was ik uitgenodigd bij Sylvia en haar gezin in hun marmeren appartement in het hart van het oude centrum. Ze aten een traditioneel Engels kerstdiner en trokken knalbonbons uit elkaar die ze bij Harrods hadden besteld. Ik geloof dat ze opgelucht waren toen ik naar huis ging. Ik in elk geval wel. De straten tussen hun appartement en mijn studio waren vrijwel uitgestorven, en de fonteinen op de Bundesplatz waren uit.

Telkens weer keerden mijn gedachten terug naar de Capels. Nachten waarin ik niet over hen droomde waren zeldzaam. Ik had verwacht dat onwetendheid zalig zou zijn, maar het was een hel, en op een dag besloot een ongeziene aanwezigheid voor me dat zekerheid, hoe afschuwelijk ook, te verkiezen was boven de stijgende stress die mijn bestaan kenmerkte. Diezelfde kracht dreef me naar de centrale bibliotheek, en logde niet in op mijn e-mailaccount, maar typte de URL in voor de zoekmachine Lycos, waarop hij me starend naar die lege pagina vol mogelijkheden achterliet. Vanaf dat punt nam ik het weer over, met een stilzwijgend bedankje aan de impuls die me hier had gebracht. Ik zocht op Bathsheba Capel. Ik vond haar op de website van Internet Movie Database. Haar rolletje in de serie over Karel II werd vermeld, en daaronder stond nog een tv-credit. Volgens de website zou het programma in de lente van 1998 worden uitgezonden. Ik scrolde op en neer over de pagina, want ik snapte er niks van, tot ik de beschrijving las en met een schok besefte dat het om die komedie over de loterijwinnaar ging. Terwijl haar broer door de politie werd ondervraagd, had Biba met succes auditie gedaan voor de rol waarop ze zich in de voorafgaande week had voorbereid. Ik dacht dat niets wat ze kon doen me nog kon choqueren, maar hier schrok ik van.

Rex’ naam leverde heel andere resultaten op. De details waar ik zo tegen opzag vond ik in een artikel in een juridisch online tijdschrift, waarin ze werden aangevoerd als een schoolvoorbeeld van gewiekst onderhandelen over strafvermindering in ruil voor een schuldbekentenis. De tekst, geschreven door een advocaat, stond vol onbegrijpelijk juridisch jargon. Er had geen rechtszaak plaatsgevonden. Rex had meteen schuld bekend aan de doodslag op Guy Granger en de moord op Tom Wheeler, en dankzij die snelle bekentenis was zijn straf uitzonderlijk licht uitgevallen voor een dubbele moord. Hij was veroordeeld tot vijf jaar wegens doodslag op Guy Granger en twintig jaar wegens de moord op Tom Wheeler, en de twee straffen mochten tegelijk worden uitgezeten. Zelf vond ik twintig jaar niet zo licht klinken: mijn hele leven, door te brengen achter de tralies.

Misschien wilden ze me niet zien, maar ze konden niet langer beweren dat ik mijn vrijheid of die van hen in gevaar zou brengen. Het was tijd om naar huis te gaan. Ik zegde mijn baan op bij Sylvia, diende mijn twee weken opzegtermijn uit en boekte een vlucht terug naar Londen.